De vaste plek is de gewoonte
De vaste plek is een diep gewortelde gewoonte. Ga maar eens na hoe het er vroeger op school aan toe ging. Had je toen een flexplek? Wat was de boodschap toen je leerplichtig werd? Dat je vanuit elke plek kon leren?
Waarschijnlijk stapte je om vijf voor half negen ‘dingdong’ (de schoolbel) de klas binnen en ging je zitten op je vaste plek. Drie uur later ging de bel, pauze! Opeens was alles flex en kon je springen, rennen en dansen. Maar voor je het wist ‘dingdong’ was de pauze voorbij en drong de vaste plek zich weer aan je op.
Stilzitten en opletten
De plek, die jou voorbereidde op werk, was vast. Je moest aanwezig zijn, zitten in een bepaalde houding en je geest buigen naar de lesstof die werd aangeboden. Hoe volgzamer je je hierin opstelde, hoe groter de beloning. Hoge cijfers en schouderklopjes haalde je niet met je speelgedrag in de pauze. Aan je gedrag in de pauze zat geen beloning gekoppeld. De pauze was de beloning zelf.
In die pauze was je eigen baas en luisterde je naar je lichaam. Als je wilde springen, sprong je. In de klas, daarentegen, werd je geconditioneerd om die impulsen te onderdrukken. Je moest opletten en dat ging vaak gepaard met stilzitten. Je leerde de ‘oplethouding’ aannemen.
De kloof tussen vast en flex
We hanteren een tweedeling in gedrag. Gedragstype 1 is vrij en flex. Het past binnen het domein van spel en vrije tijd. Zoals de pauze op school. Je mag er bewegen zoals je wilt (een paar regels daar gelaten). De beloning voor dit type gedrag is intrinsiek. Je krijgt er niks voor maar het is leuk om te doen. Gedragstype 2 is geconditioneerd en vast. Het past binnen het domein van school en werk. Je zou het geïnstitutionaliseerd gedrag kunnen noemen. Het is nuttig. Je wordt er extern voor beloond. Je krijgt er cijfers voor, op je rapport of op je bankrekening.
Flexwerken haalt die twee domeinen door elkaar. Dit brengt verwarring teweeg.
Een houding voor denken
We zijn geconditioneerd om een houding aan te nemen. Ook als we niet precies weten waar we mee bezig zijn weten we vaak wel welke houding we moeten aannemen. De oplethouding. De werkhouding. Zittend achter het bureau. Of in de vergaderkamer.
Het is een creatieve vondst. Een houding voor denken. Denken, en in het verlengde daarvan kenniswerk, heeft in feite geen lichaamshouding, zoals sport of handmatige beroepen dat wel hebben. Bij een timmerman is het lekker duidelijk. Hij timmert = hij werkt. Maar wat is de houding van een strategisch adviseur als hij werkt? Gaat hij breakdancen om een vraagstuk op te lossen? Nee, hij zit. Als hij oplettend achter zijn computer zit, ziet iedereen dat hij werkt. Magie!
Denken gedijt bij beweging
Onze moedertaal leren we voor het grootste deel buiten het klaslokaal. We leren de taal in beweging. Spelend, liggend, kruipend, staand en zittend. In allerlei houdingen. Gemotiveerd van binnenuit. Door situationele complexiteit (ik wil mij verstaanbaar maken!). Niet door te zitten en rijtjes woorden uit ons hoofd te leren.
Je mag je dus met recht afvragen hoe het kan dat wij zitten tot de ultieme denkhouding hebben verheft. Die zithouding is niet perse goed voor ons (zie korte animatiefilm: why sitting is bad for you. Van zitten gaan we niet beter denken. Als we beweging willen in onze geest, dan heeft zitten weinig zin.
Hoe flex is de flexplek?
Terugkomend op de flexplek. Waarom is die plek gevuld met bureau en stoel? Kunnen we de flexplek niet beter benaderen als een stuk ruimte waarin we flexibel gedrag kunnen vertonen. Waarin we elke houding aan mogen nemen die we wensen?
Misschien voel je nu al een rare kriebel in je buik opkomen. Een kriebel van spanning maar misschien nog wel meer van schaamte. We kunnen toch niet op kantoor, in de buurt van collega’s, gaan liggen op de grond of iets dergelijks? Als er lege plekken zijn dan weet niemand hoe hij zich moet gedragen. Dit is vet ongemakkelijk.
Ongemak is nu juist de sleutel tot flexibiliteit
Zijn we stiekem bang voor de mogelijkheden die ontstaan als we echt flexibel worden? Bang dat we ons geen houding weten te geven, gewend als we het zijn om aangepast gedrag te vertonen? Als er geen vaste norm is om je naar te gedragen dan gaan we spartelen. Dit is ongemakkelijk. Maar ongemak is nu juist de sleutel tot flexibiliteit.
Waarschijnlijk ontdek je achter het ongemak een kleine stemmetje. Een instinctief stemmetje dat zegt: sta op, ga lopen. Ga liggen, je bent moe. Spring. Ga zitten en typen, je bent nu geconcentreerd. Schud je schouders los. Vandaag is een goede dag om te werken. Je bent moe. Laat het los. Morgen weer een dag. Enzovoorts.
Flexibel, instinctief.
Zoals je vroeger wist hoe je een taal moest leren zonder dat je wist dat je die taal aan het leren was.